Op staminee bij ons in ‘t dorp

Afspanning De Zwaan Kessel – +/- 1900 – sepia Marc Verreydt.

Ooit was het Vlaamse landschap ondenkbaar zonder de talrijke volkscafés die er deel van uitmaakten. Je vond ze in elk dorp, langs elke steenweg en op elk kruispunt. Ze waren, en zijn nog steeds, alledaagse oorden van verpozing en vermaak. Na het werk of op zondag konden zowel toevallige passanten als trouwe klanten er terecht voor een korte babbel en een snelle pint of voor een avondje plezier.  

We nemen u in dit artikel graag mee op kroegentocht langs onze herbergen en cafés van weleer.

VAN BIERHUIZEN TOT CAFÉS

In de middeleeuwen was bier een primaire levensbehoefte om twee redenen: Ten eerste was het beschikbare drinkwater van bedenkelijke kwaliteit. Ten tweede werd het voedsel meestal gedroogd of gezouten om het langer vers te houden, wat de smaak niet altijd ten goede kwam. Een biertje was dus welgekomen om een maaltijd of de lange werkdagen weg te spoelen. Het aanbod was ook beperkt tot water of … bier. De meeste boeren hadden in de kelder wel een vaatje licht, maar slap, drinkbier liggen. Voor het echte, bruine, stevige bier, moest men elders aankloppen.  

Dat de Vlaming graag dronk, merken we ook aan de stijging van het bierverbruik tot ongeveer 400 liter per persoon per jaar in het begin van de 17de eeuw. Het zal dan ook niet verbazen dat de dorpelingen welkom waren in verschillende soorten drankgelegenheden in het centrum en daarbuiten.

Lange tijd waren de meeste drankgelegenheden trouwens nauwelijks te onderscheiden van een doorsnee woonhuis. De inrichting was eerder sober en er was maar weinig ruimte voor het cliënteel.  Het bierhuis, de taverne of de brasserie was meestal een eerder ruime woning, waar in een of meerder kamers een gelagzaal was ingericht. Het meubilair beperkte zich tot een buffetkast, enkele tafels en wat stoelen.  Herbergen en afspanningen waren gevestigd langs de verbindingswegen tussen dorpen en steden. Zij boden, naast drank, ook eten en overnachtingsmogelijkheden aan. Er was voldoende plaats om paard en koets te stallen voor de nacht.

Staminee De Vrede in Kessel-Dorp – sepia Marc Verreydt.

Het woord ‘Estaminet’, is trouwens ontstaan tijdens de Negenjarige Oorlog (1688-1697). Toen waren Spaanse soldaten vaak te gast in onze kroegen, taveernes en brandewijnhuizen. Het liefst kwamen ze op plaatsen met de ‘schoonste serveuses’. Als ze weggingen, schreven ze op de witgekalkte muren ‘esta minet’ of ‘hier zit een schoon poezeke’. Later is estaminet verder verbasterd tot staminee of stammenee en werd het vooral gebruikt om te verwijzen naar de meer populaire volkscafés.

In de 17de eeuw werden stilaan nieuwe producten zoals koffie, thee en cacao in Europa geïntroduceerd, die al snel hun weg vonden naar Vlaanderen. In deze periode verschenen de eerste koffiehuizen in onze contreien, geïnspireerd door die in steden zoals Londen en Parijs. In deze cafés werden er, naast bier, wijn, brandewijn en jenever, ook warme dranken geschonken. Het werden steeds meer plaatsen waar ontmoeting centraal stond.

BIER BROUWEN IN DE BIJVANG

Bevel, Kessel en Nijlen behoorden, samen met Emblem, sinds de 13de eeuw tot de ‘Bijvang van Lier’. Tot aan het einde van de 18de eeuw behandelden de Heren van Lier deze dorpen nogal stiefmoederlijk. Zo was het verboden om in de Bijvang zelf bier te brouwen. Alle inwoners waren verplicht om hun bier te kopen in de stadsbrouwerijen. Het duurde tot na de Franse Revolutie voor er bij ons echte brouwerijen ontstonden: Beirens en Vervoort in Nijlen en Salvator en Devel in Kessel. Bevel had geen eigen brouwerij maar de caféhouders konden terecht bij hun vaste brouwer ‘Het Hoefijzer’ in Berlaar.

Brouwerij Salvator +/- 1900. Brouwerij Salvator (of Van den Eynde), was gelegen aan het begin van de Oude Bevelsesteenweg. Later nam Louis Van Loock de brouwerij over. In de jaren ’60 vestigde Janssen Sport zich in het gebouw, dat werd aangepast en een nieuwe gevel kreeg. In 2012 werd het originele gedeelte opnieuw in ere gesteld en geïntegreerd in het nieuwe appartementencomplex dat toepasselijk de naam ‘De Brouwerij’ kreeg.
Originele flessen met opschrift ‘Van Loock’ en ‘Salvator’.

Tot een stuk in de 20ste eeuw waren brouwers zeer kapitaalkrachtige burgers. Zij waren eigenaar van verschillende handelspanden en huizen. Wie die wilde huren, bouwen of verbouwen en daarvoor een lening nodig had, kwam meestal terecht bij de brouwer-biersteker. Zijn hulp hield dan wel de verplichting in tot het verkopen van bier.

HET CAFÉ ALS ONTMOETINGSPLAATS

Aan het begin van de 20ste eeuw zorgde de opkomst van lichte pilsbieren voor een bijkomende impuls. De herberg bleek het ideale oord om allerhande sociale contacten te leggen. Mensen kwamen er samen voor een drankje, om te kaarten of om naar volksmuziek te luisteren.

Het was dé plaats waar landbouwers en kooplui elkaar konden treffen op weg naar de markten. Er werden arbeids- en pachtcontracten getekend, allerhande handelsovereenkomsten gesloten en zakelijke afspraken gemaakt. Het werd allemaal met een dronk besloten en bevestigd.  Herbergen speelden vaak ook een rol in de smokkelhandel. Het was namelijk de enige plaats in het dorp waar vreemdelingen en lokale bevolking met elkaar konden praten, zonder dat daar vragen over werden gesteld. Het was tevens een interessante bron als je op de hoogte wou blijven van de actualiteit. Via reizigers, handelaars en bodes, kwamen zowel de feiten als de roddels de herberg binnen om van daaruit verder verspreid te worden.

Het moet wel gezegd worden dat het cafébezoek lange tijd een redelijk exclusieve mannenzaak was. Vrouwen hoorden immers thuis te blijven om zich te ontfermen over het huishouden en de kinderen. Ook jongeren werden geweerd uit herbergen omdat de Kerk zo ‘gemengde ontmoetingen van ongehuwde jongeren’ wilde tegengaan.

Op het platteland deden sommige cafés ook dienst als ‘vierschaar’ of rechtbank. Pas na de Belgische onafhankelijkheid in 1830, kwam er geleidelijk aan een  scheiding tussen het café en het gemeentehuis, een evolutie die pas volledig afgerond was in de 20ste eeuw.

De meeste cafeetjes bleven wel een plek van en voor de gemeenschap. Er werden openbare verkopen georganiseerd in achterzaaltjes en lokale politici vergaderden graag tussen pot en pint. Ze fungeerden zelfs als culturele centra avant la lettre. Het bestuur van culturele verenigingen kwam er samen, er werden voordrachten gegeven en er werd toneel gespeeld.

Hotel De Arend +/- 1910 met Amelie en Roos, dochters van uitbaatster Fien De Smet.
De Arend was gelegen in Kessel Dorp, ter hoogte van nummer 66 A. Het was niet enkel een herberg en hotel, maar er was ook een winkeltje gevestigd. Hoewel het gebouw werd aangepast, blijven de opvallende gevelsteen en de motieven rond de ramen zeer herkenbaar. Let ook op de wijziging op de steen zelf, van ‘hotel’ naar ‘café’.
Café De Arend +/- jaren ’50.

Rond de eeuwwisseling had de stijging van het aantal drankgelegenheden een hoogtepunt bereikt.  In 1920 waren er in Bevel maar liefst 25 stammenees voor nog geen 800 inwoners! In Nijlen konden alle 3000 inwoners in 1910 terecht in meer dan 30 cafés. Kessel deed het in 1913 nog beter, met bijna 40 cafeetjes van de Liersesteenweg door Kessel-Dorp tot aan de Oude Bevelsesteenweg.

We kunnen dus wel stellen dat het niet gemakkelijk was om géén café binnen te wandelen.

De Wet Vandervelde uit 1919 zette ongetwijfeld een sterke rem op deze evolutie. Deze historische wet was zeer omstreden. Ze was bedoeld om de volksgezondheid te verbeteren door het verminderen van alcoholmisbruik. Alcoholisme was in die tijd een groot maatschappelijk probleem met ernstige gevolgen voor de gezondheid en het welzijn van de bevolking. Maar de wet kwam ook met heel wat restricties en straffen op het niet-naleven ervan. Heel wat huiskamercafés konden niet voldoen aan alle eisen en voorwaarden die waren verbonden aan het verkopen van drank en moesten de deuren sluiten.

Openbare verkopen gingen vaak door in cafés en herbergen.

CAFÉNAMEN ALS UITHANGBORD

Van de Witzwing tot De Viesen Jongman… Je kan geen cafénaam zo gek bedenken of hij prijkte wel ergens in Vlaanderen op het uithangbord van een of andere herberg of café. Die welluidende namen willen in de eerste plaats op een ludieke manier klanten lokken. Vaak hadden deze drankgelegenheden decennialang dezelfde naam, waarvan de oorsprong vaak niet meer gekend was. Het is dan ook niet zo verwonderlijk dat er soms meer dan één spannend verhaal de ronde deed. 

Veel namen van cafés vinden hun oorsprong in de natuur, zoals Herberg ’t Bergske in de Kerkstraat, of in de religie zoals In Den Engel in de Statiestraat. De naam kon ook een verwijzing zijn naar het beroep van de uitbater, denk maar aan Het Scheermes op de Nijlensesteenweg in Bevel. Of er werd met de naam meteen iets over het gebouw prijsgegeven, zoals bij Het Groenhuis in Kessel-Dorp. Er werd ook graag hulde gebracht aan de grotere steden met cafénamen als In Parijs (Bevel-Dorp).  Tot slot kon de benaming ook refereren naar de oude kentekens (wapens) van belangrijke families of organisaties, zoals bij Den Rooden Leeuw in het centrum van Bevel.

Bevel-Dorp +/- 1900.
Het witte huisje links, was herberg Den Rooden Leeuw. Het was ook een kruidenierswinkeltje. Er zijn bronnen die al in 1844 deze herberg melding maken.   

Het café is in de eerste plaats een plek waar iedereen welkom is. Getuigen daarvan zijn de honderden cafeetjes met de naam In de Welkom. Zo was er aan het begin van de 20ste eeuw ook eentje te vinden in Nijlen, Kessel én Bevel.

Een andere naam die wel in elke gemeente opduikt in die periode is Huis Ten Halve. Deze herbergen stonden altijd op de grens met een andere gemeente (half in de ene, half in de andere). Bij ons waren er drie: op de Liersesteenweg in Kessel bij de grens met Lier, op de Heikant in Bevel op de grens met Herenthout en op de Broechemsesteenweg op de grens met Ranst.

Maar de cafénaam die het meeste voorkwam in Vlaanderen was De Kroon. Wij deden graag mee met deze ‘trend’. In Nijlen kon je een pint gaan drinken in herberg De Kroon aan de spoorweg. In Bevel kon je nog even twijfelen of je in De Kroon (Heikant 44) of De Nieuwe Kroon (Heikant 40) binnenstapte. In Kessel stond je in 1900 voor een nog grotere keuze: ging je naar De Kroon in de St-Lambertusstraat of liever naar De Nieuwe Kroon op de Nieuwe Bevelsesteenweg of koos je toch maar voor De Oude Kroon op de – je raadt het al – Oude Bevelsesteenweg.

Statiestraat Nijlen +/- 1930.
In het herkenbare gebouw rechts op de foto waar nu een fitness is, was Café de Kroon gevestigd.
Herberg-afspanning De Kroon was sinds de 18de eeuw al een herberg en brouwerij. Het is tevens het geboortehuis van architect Heylen die twee maal tijdens zijn leven de kerk mee restaureerde.
Tijdens WOII kan men in De Kroon zegeltjes halen voor levensmiddelen die gerantsoeneerd waren. Het gebouw is nu nog steeds zeer herkenbaar.
De Kroon bij ‘Mieke van den Dikke’ aan de St-Lambertuskerk in Kessel rond 1900 – aquarel Marc Verreydt, gebaseerd op een authentieke foto.

Veel volkscafés waren bij de lokale bevolking vaak beter gekend onder een andere naam dan de officiële.  Die bijnaam was (en is) meestal onlosmakelijk verbonden met de café-uitbater of die van een paar generaties geleden.

CAFÉBAAS OF -BAZIN VOOR EN NA?

Geen café zonder zijn baas of bazin, want hij of zij bepaalt in grote mate het succes van de zaak. “Als een kapitein aan het roer van zijn schip, staat de waard(in) steeds paraat achter de toog”. De uitbater kent de klanten en de klanten kennen de uitbater. Hij of zij is meestal ook gezegend met heel wat vaardigheden: ze kunnen luisteren als de beste en organiseren evenementen op maat van hun publiek. De toog dient vaak als biecht- of preekstoel, waar de stamgasten na één of niet te tellen pinten, mogen biechten en balen, zingen, zeveren en zagen, schimpen en schelden, stoefen en blazen, krokodillentranen schreien of hun zotte vreugde uitschreeuwen en kortom “hunne zeg mogen doen”.

Café Het Zandveld, Broechemsesteenweg 150, +/- 1945. (foto Hubert Hendrickx).
Uitbaters Jan ‘Beeck’ Verbeeck en Sofie Goormans in hun café. Het gebouw werd afgebroken in 1979
en op dezelfde plaats kwam een woning met dezelfde naam.

‘Café houden’ was vroeger voor veel uitbaters geen hoofdberoep. Hij (of zijn partner) hield vaak in dezelfde, of aanpalende, ruimte nog een tweede zaak open zoals een kruidenierswinkeltje, een slagerij of een kapsalon. In die kleine familiebedrijfjes werden de krachten gebundeld: hij knipte het haar, zij schotelde de klanten een drankje voor. Maar ook de (echtgenotes van) veehandelaren of boeren verdienden graag een centje bij door pintjes te schenen aan voorbijgangers. Als bleek dat er toch wel wat mee te verdienen viel, lieten sommigen gaandeweg het oude hoofdberoep voor wat het was.

WORDT VERVOLGD

Cafés zijn oorden waar liefde en haat dicht bij elkaar liggen. Waar dorst en overdaad, om het eens anders te zeggen, elkaar de pint reiken. Waar gebluft en geklaagd wordt, waar plannen gesmeed worden en dure eden gezworen, waarvan er weinigen worden uitgevoerd. Een zalig of verdoemd oord, maar bovenal, in een café wordt er gedronken. Of in de woorden van Bobbejaan Schoepen: “niets erger dan een café zonder bier”.

Cafés, staminees, herbergen, afspanningen, tavernes, brasserieën,… ze vervulden verschillende functies en speelden een belangrijke rol in leven van weleer. Ook in onze dorpen, gelegen tussen de twee Net(h)es. We hebben met dit artikel nog maar een tipje van de sluier opgelicht. In de loop van de voorbije jaren werd er door Heemkring De Poemp, Salvator en de gemeentelijke cultuurdienst heel wat werk gericht in het inventariseren en documenteren van de cafés die onze deelgemeenten rijk waren. In 2016 stonden er maar liefst 250 drankgelegenheden op de lijst. In de volgende artikels van onze ‘caféreeks’ duiken we verder in het caféleven van vroeger en nu met fantastische foto’s, leuke anekdotes en interessante weetjes… Wordt dus vervolgd. 

Heb je nog informatie over onze dorpscafés? Laat het ons zeker weten, want…

“….d’ene weet dit, d’andere weet dat Niemand weet alles, ieder weet wat”

Auteur info

Rudy Van Nunen (°1960). Tijdens zijn jeugd groeide zijn fascinatie voor het vestingbouwkundig erfgoed en de Eerste Wereldoorlog, later breidde hij zijn kennis over de lokale geschiedenis verder uit in de schoot van de voormalige Kesselse vereniging Culturalia. Momenteel is hij actief lid van de Gidsenwerking Fort Kessel, Simon Stevin Vlaams Vestingbouwkundig genootschap en de Erfgoedkring Tussen Twee Nethes.

Annelies Tack (°1980). Annelies studeerde in 2003 af als sociaal agoge aan de UGent. Ze werkte bijna 18 jaar als cultuurbeleidscoördinator voor lokaal bestuur Nijlen waar ze onder andere verschillende erfgoedprojecten coördineerde. In 2022 maakte ze de overstap naar de Erfgoedcel Kempens Karakter. Ook in haar vrije tijd is ze graag bezig met erfgoed als actief lid van de Erfgoedkring Tussen Twee Nethes.

Vormgever

Marc Verreydt (°1955) ontwerper, beeldend kunstenaar. Met zijn kennis voor het bouwkundig erfgoed en de liefde voor het landschap was hij al illustrator vanaf het eerste uur bij de heemkundige tijdschriften Salvator (1972-1982) en De Poemp (1981-2022). Sinds 2024 is hij actief lid van de Erfgoedkring Tussen Twee Nethes.

Bronvermelding

+

-

DE TROEYER R. 2010: 0p.cit., 17 – 27

LENS FRANS 1999: Bier in Balder

VANHEE PETER 2006-2007: Herbergen en brandewijnhuizen in het graafschap Vlaanderen in de tweede helft van de 18de eeuw, scriptie UGENT

VERBEECK M. 1987: Van Herberg tot café, M&L 6-1, 8-33

VOLKSKUNDE VLAANDEREN 2009: Volkscafés Vrouwentongen & mannenpraat, Leuven, 29

Wet betreffende de slijterijen van gegiste dranken 29 augustus 1919, Staatsblad 10 september 1919, 4512-4516

Publicaties van voormalige Heemkring “De Poemp”, Nijlen

Publicaties van de voormalige Heemkring “ Salvator”, Kessel

www.kempenserfgoed.be

Heb je zelf interesse om een artikel te schrijven over een stukje erfgoed dat jou nauw aan het hart ligt?
Neem dan zeker contact op.